Vergaand wetsvoorstel inzake betalingsuitstel COVID-19

Regering tracht gevolgen coronacrisis te beperken via verregaande spoedwet. 10 september 2020

Het is wat onder de radar gebleven, maar op korte termijn treedt naar verwachting een wet in werking op grond waarvan schuldeisers – voorlopig – zullen moeten dulden dat hun schuldenaren de betaling van deze schulden uitstellen.

Een historisch gezien ongekend vergaande wet, waarmee de regering probeert de gevolgen van COVID-19 te verdelen over de schouders van meerdere partijen, zij die door de gevolgen van COVID-19 worden getroffen én de schuldeisers van deze partijen (ongeacht of deze schuldeisers wel of niet worden getroffen door deze gevolgen). Deze wet betekent een – zij het tijdelijk – bevriezen van rechten van schuldeisers, die zij wel hadden vóór 15 maart 2020.

Op 4 september 2020 heeft De Staatsecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (Van ’t Wout) verzocht om het wetsvoorstel “Tijdelijke wet COVID-19 SZW en JenV” met spoed te behandelen in het parlement.

Doel van dit wetsvoorstel is om enkele spoedeisende wijzigingen aan te brengen in enkele civiele wetten en de rechter de mogelijkheid te geven om de behandeling van faillissementsverzoeken aan te houden en de werking van andere verhaalsacties (zoals gelegde beslagen) te schorsen of op te heffen en een tijdelijk betalingsuitstel te verlenen op verzoek van een schuldenaar die een onderneming drijft en als gevolg van de uitbraak van COVID-19 in een situatie is gekomen waarin sprake is van een gebrek aan liquide middelen waardoor hij zijn betalingsverplichtingen tijdelijk niet kan voldoen.

Als dit wetvoorstel wordt aangenomen tot wet, heeft dit tot gevolg dat onder bepaalde voorwaarden een faillissementsverzoek kan worden aangehouden gedurende een termijn van ten hoogste twee maanden. Deze termijn kan ten hoogste tweemaal op verzoek van de schuldenaar worden verlengd met telkens een termijn van ten hoogste twee maanden.

Daarnaast lijkt op basis van dit wetsvoorstel (tijdelijk) soepeler te worden omgegaan met vorderingen tot schorsing van de executie van vonnissen, maar ook kunnen beslagen sneller en makkelijker worden opgeheven, in die zin dat dergelijke vorderingen (schorsing executie en opheffing beslagen) kunnen worden toegewezen als de schuldenaar in een toestand verkeert waarin het redelijkerwijs aannemelijk is dat hij uitsluitend of hoofdzakelijk als gevolg van de uitbraak van COVID-19 aantoont dat hij tijdelijk niet in staat is om met het betalen van zijn schulden voort te kunnen gaan.

Doel van de soepelere mogelijkheid om gelegde beslagen op te heffen, is het beschermen van de beslagschuldenaar tegen beslagen die de continuïteit van zijn onderneming in gevaar brengen. De schuldenaar moet wel aannemelijk maken dat de opheffing van het beslag nodig is om zijn onderneming voort te zetten. De in het wetsvoorstel gestelde criteria voor toepassing van de regeling zijn open en algemeen geformuleerd, waardoor niet op voorhand duidelijk is hoe deze criteria in de praktijk moeten worden uitgelegd. Zo moet bijvoorbeeld “het vooruitzicht” bestaan dat de schuldenaar na verloop van de door de rechtbank gestelde termijn zijn schuldeisers zal kunnen bevredigen en mogen de belangen van de schuldeiser als gevolg van de aanhouding van het faillissement niet “wezenlijk en onredelijk” worden geschaad.

Artikel 54 Faillissementswet biedt de curator de mogelijkheid om verrekeningen die in de aanloop naar het faillissement zijn verricht alsnog ongedaan te maken als daarbij niet te goeder trouw is gehandeld. Het wetsvoorstel bepaalt dat indien is verrekend gedurende de termijn van de aanhouding van de faillissementsaanvraag en deze is verricht in het kader van de financiering van de voortzetting van de door de schuldenaar gedreven onderneming en niet strekte tot inperking van die financiering, degene die heeft verrekend daarbij te goeder trouw is.

Doel van deze bepaling is om de schuldenaar in staat te stellen tijdens de termijn waarbinnen de behandeling van de faillissementsaanvraag wordt aangehouden, gebruik te kunnen blijven maken van een rekening-courant faciliteit bij de bank. Het kunnen beschikken over de rekening-courant is immers van belang in het kader van de voortzetting van de onderneming.

De verwachting is dat dit wetsvoorstel op korte termijn in werking treedt.

Sander Dekker, de Minister voor Rechtsbescherming, is mede verantwoordelijk voor deze wet, maar of de bescherming van schuldeisers – die evenzeer de gevolgen van Covid19 kunnen ondervinden – in deze wet ook voldoende wordt gewaarborgd, is maar zeer de vraag.