Inzage krijgen in bewijsstukken

Hoe krijg je inzage in documenten die een andere partij in bezit heeft? 17 november 2020

Om een juridische discussie te winnen is het erg belangrijk om voldoende bewijs te verzamelen. Degene die zich beroept op de rechtsgevolgen van de door haar gestelde feiten of rechten, moet de juistheid van die feiten of rechten kunnen bewijzen. Zonder sterk bewijs zal een vordering vaak stranden.

Inleiding

Het is daarom in veel gevallen nodig vóór het starten van een juridische procedure om de bewijspositie te versterken. Soms bevinden bepaalde documenten zich echter bij de wederpartij of bij andere partijen en is toegang tot deze documenten nodig om voldoende bewijs te kunnen leveren in een procedure. In dat soort situaties kan de exhibitievordering uitkomst bieden. Via deze vordering kan de wederpartij, of een derde partij, door de rechter worden verplicht (de zogenoemde exhibitieplicht) tot het afgeven van (bewijs)stukken. In deze blog worden de voorwaarden voor een geslaagd beroep op de exhibitievordering besproken. Hierbij zal ook aandacht worden besteed aan een recente uitspraak van de Hoge Raad over de uitleg van de exhibitieplicht.

De exhibitieplicht

Als een partij weet dat bepaalde documenten die voor zijn bewijspositie van belang kunnen zijn, zich bevinden bij de wederpartij of een andere partij, kan deze partij een zogeheten ‘exhibitievordering’ instellen, zoals neergelegd in artikel 843a van het Wetboek van Rechtsvordering. Voor een geslaagd beroep op de exhibitievordering moet worden voldaan aan drie vereisten: er moet sprake zijn van (i) een rechtmatig belang (ii) bepaalde bescheiden, en (iii) een rechtsbetrekking waarin de eiser partij is. Als aan deze drie eisen is voldaan, heeft de eisende partij – op zijn kosten – recht op inzage, afschrift of een uittreksel van de gevraagde documenten.

(i) Rechtmatig belang

Er is sprake van rechtmatig belang bij inzage, uittreksel of afschrift van documenten als deze relevant zijn om de rechtspositie van een partij te bepalen. Het moet gaan om stukken waarbij een partij een direct en concreet belang heeft. Zo zal bijvoorbeeld de enkele interesse in stukken niet voldoende zijn. De partij die een exhibitievordering instelt, dient duidelijk aan te kunnen tonen dat de verzochte stukken van belang zijn voor de op hem rustende bewijslast in een procedure.

(ii) Bepaalde bescheiden

Een exhibitievordering dient heel nauwkeurig te worden omschreven. De verzoeker moet kunnen aangeven om welke ‘bescheiden’ het precies gaat. Met ‘bescheiden’ worden zowel schriftelijke documenten bedoeld (zoals papieren bankafschriften) als digitale bescheiden (zoals informatie op een USB-stick of een harde schijf). Het vereiste dat de opgevraagde informatie nauwkeurig moet zijn omschreven, is bedoeld om zogenoemde ‘fishing expeditions’ voorkomen. Zo zal een te algemeen geformuleerde vordering, bijvoorbeeld waarin ‘alle correspondentie en contracten’ worden opgeëist, in de praktijk snel worden afgewezen door de rechter.

(iii) Rechtsbetrekking

De exhibitievordering moet betrekking hebben op een rechtsbetrekking waarbij de eiser partij is. Een rechtsbetrekking kan bijvoorbeeld voortvloeien uit een overeenkomst of onrechtmatige daad. Over de vraag of aan deze voorwaarde is voldaan, blijkt regelmatig discussie te bestaan.

De exhibitieplicht en de daarop gebaseerde exhibitievordering is de afgelopen jaren al een aantal malen door de Hoge Raad in specifieke situaties nader uitgelegd. Zo is in het kader van een inbreuk op een intellectueel eigendomsrecht een maatstaf gegeven voor het aannemen van het bestaan van een rechtsbetrekking. Deze maatstaf houdt in dat iemand die inzage, afschrift, of uittreksel van bewijsstukken verlangt, aan de hand van de feiten en omstandigheden moet stellen en onderbouwen dat voldoende aannemelijk is dat inbreuk is of dreigt te worden gemaakt op zijn intellectueel eigendomsrecht. In latere rechtspraak heeft de Hoge Raad bepaald dat deze maatstaf ook moet worden toegepast op een rechtsbetrekking die voortvloeit uit het onrechtmatig verkrijgen en gebruiken van bedrijfsgeheimen. Echter, de vraag bleef onbeantwoord of de hierboven genoemde maatstaf ook van toepassing is op andere soorten rechtsbetrekkingen. Daarop heeft de Hoge Raad recentelijk antwoord gegeven in het Semtex-arrest.

Semtex arrest

De achtergrond van deze zaak is als volgt: Semtex is een bedrijf dat zich bezighoudt met het ontwerpen en verkopen van kinderkleding. Een oud-werkneemster van Semtex heeft een concurrerend kledingbedrijf opgericht, en heeft voor dit bedrijf een andere oud-werkneemster van Semtex in dienst genomen. In de arbeidsovereenkomsten van de oud-werkneemsters was geen concurrentie- of relatiebeding opgenomen. Semtex heeft bewijsbeslag gelegd op de bedrijfsadministratie van het concurrerende kledingbedrijf. Semtex vordert vervolgens inzage en afschrift van een aantal door het bewijsbeslag getroffen bescheiden. Op deze wijze wil Semtex bewijzen dat de twee oud-werkneemsters in strijd hebben gehandeld met verplichtingen uit de arbeidsovereenkomsten en onrechtmatig hebben gehandeld door oneerlijk met Semtex te concurreren.

Het Gerechtshof oordeelde in deze zaak dat Semtex onvoldoende feiten en omstandigheden had gesteld waaruit kon worden geconcludeerd dat de oud-werkneemsters hun verplichtingen uit de arbeidsovereenkomst hebben geschonden of onrechtmatig hebben gehandeld: “Het komt erop neer dat Semtex vermoedt dat in de bedrijfsadministratie van [..] digitale gegevens zijn te vinden waarvan Semtex vermoedt dat die steun kunnen geven aan haar stellingen. Daarvoor is artikel 843a Rv niet geschreven.” Volgens het Gerechtshof moet degene die een exhibitievordering instelt zodanig concrete feiten en omstandigheden aanvoeren, dat voldoende aannemelijk is dat die tekortkoming of onrechtmatige daad zich heeft voorgedaan of dreigt voor te doen.

Semtex is tegen deze uitspraak van het Gerechtshof in cassatie gegaan bij de Hoge Raad en beargumenteert daar dat het Gerechtshof de maatstaf van “voldoende mate van aannemelijkheid” ten onrechte heeft toegepast. Deze zaak gaat volgens Semtex namelijk om bedrijfsadministratie en niet om intellectueel eigendom, terwijl daarvan wel sprake was in de arresten waarnaar het Gerechtshof verwijst. De Hoge Raad volgt Semtex niet in deze stelling: ook in procedures die gaan over gestelde contractuele tekortkomingen of onrechtmatige handelingen geldt als maatstaf voor de beoordeling van exhibitievorderingen dat het bestaan van de rechtsbetrekking waarop de vordering ziet, voldoende aannemelijk moet zijn.

Conclusie

De Hoge Raad verduidelijkt in deze uitspraak dat de maatstaf die geldt voor zaken die gebaseerd zijn op intellectuele eigendomsrechten en daaraan verwante rechtsgebieden dezelfde is voor alle overige rechtsbetrekkingen. Daarbij wordt door de Hoge Raad aan de rechter wel veel vrijheid gegeven om, gelet op de specifieke feiten en omstandigheden van het geval, te beoordelen of de rechtsbetrekking voldoende aannemelijk is geworden.