De Hoge Raad buigt zich in twee nieuwe arresten over de billijke vergoeding

18 juni 2018

De Hoge Raad buigt zich in twee nieuwe arresten over de billijke vergoeding

Op vrijdag 8 juni 2018 zijn twee arresten door de Hoge Raad gewezen over de billijke vergoeding. (i.) Het ene arrest heeft betrekking op de billijke vergoeding bij een ontbindingsverzoek van werknemer wegens verwijtbaar handelen van de werkgever, (ii.) het andere arrest op de billijke vergoeding als alternatief voor herstel van de arbeidsovereenkomst. De Hoge Raad bevestigt dat de gezichtspunten die in het New Hairstyle-arrest van 30 juni 2017 zijn gegeven voor beide billijke vergoedingen gelden en doet enkele aanvullingen.

New Hairstyle-arrest

Kort samengevat heeft de Hoge Raad in het New Hairstyle-arrest geoordeeld dat door de rechter bij de begroting van de billijke vergoeding rekening mag worden gehouden met de gevolgen van het ontslag voor de werknemer. Meer specifiek kan de rechter (onder meer) de volgende omstandigheden laten meewegen:

  • het loon dat de werknemer zou hebben verdiend als de arbeidsovereenkomst had voortgeduurd;
  • of de werknemer ander werk heeft gevonden en daaruit inkomsten geniet;
  • in welke mate de werkgever een verwijt valt te maken.

Ik verwijs ook naar het artikel van mijn collega Chris Simonis waarin dit arrest aan de orde komt.

Arresten van 8 juni 2018

In de twee genoemde arresten van 8 juni jl. neemt de Hoge Raad de gezichtspunten van het New Hairstyle-arrest als uitgangspunt ten aanzien van de hoogte van de billijke vergoeding en doet nog enkele aanvullingen.

(i.) Billijke vergoeding wegens verwijtbaar handelen bij ontbindingsverzoek werknemer
In het eerste arrest heeft de Hoge Raad geoordeeld dat de rechter inzicht dient te geven in de omstandigheden die tot de beslissing over de hoogte van de billijke vergoeding hebben geleid. Maar, zo vervolgt de Hoge Raad, in hoger beroep hoeft de appèlrechter niet te motiveren waarom is afgeweken van het door de kantonrechter bepaalde bedrag. Ook niet als dit een aanzienlijk lager bedrag is dan in eerste aanleg is toegekend (de werknemer kreeg in hoger beroep € 25.000,00, in plaats van € 70.000,00). Daarbij is volgens de Hoge Raad van belang dat de omvang van de billijke vergoeding “zich naar haar aard moeilijk laat motiveren”.

(ii.) Billijke vergoeding als alternatief voor herstel van de arbeidsovereenkomst
In het tweede arrest heeft de Hoge Raad geoordeeld dat de rechter – anders dan door werknemer werd gesteld – niet verplicht is om op grond van artikel 7:683 lid 3 BW een billijke vergoeding toe te kennen. Dit artikel bepaalt immers dat de rechter een billijke vergoeding aan de werknemer kan toekennen (of de werkgever kan veroordelen de arbeidsovereenkomst te herstellen), aldus de Hoge Raad. Dat betekent dus dat de rechter de mogelijkheid heeft om geen billijke vergoeding toe te kennen. Ook in dat geval geldt uiteraard dat de rechter inzicht moet geven in de omstandigheden die leiden tot een dergelijke beslissing.