Uitspraak Hoge Raad: stelconplaten op bedrijfsterrein geen onderdeel van registergoed

16 januari 2019

De onderhavige zaak laat maar weer eens zien dat het van groot belang is een gekochte zaak goed te omschrijven. Voor de veilingkoper in deze zaak pakte het allemaal teleurstellend uit. Hij veronderstelde met de koop van een registergoed ook de zich daarop bevindende (waardevolle) stelconplaten te hebben gekocht, maar kwam bedrogen uit. De Hoge Raad is het met de executerende bank eens dat deze platen geen bestanddeel zijn van het registergoed.

De Hoge Raad heeft op 7 december jl. weer een uitspraak gedaan over de vraag of zaken (in dit geval stelconplaten) door middel van bestanddeelvorming (artikel 3:4 lid 1 BW) onderdeel worden van het registergoed waarop deze platen zijn gelegd. De Hoge Raad verwijst in deze uitspraak naar zijn eerdere uitspraak van 6 december 2012.

In deze zaak heeft de Rabobank op 6 juni 2013 – ter uitwinning van een hypothecaire schuld op een schuldenaar – door middel van een internetveiling een openbare verkoop georganiseerd van (o.a.) een woonhuis met een verhard voor- en achterterrein, kweekveld en containervelden. Op deze veiling waren de Algemene Veilingvoorwaarden met internetbieden 2013 van toepassing verklaard, waarin onder meer staat dat het registergoed voor risico is van de koper vanaf het moment dat de gunning aan hem is medegedeeld. Ten tijde van de veiling had de schuldenaar van de bank het registergoed nog niet verlaten. Het registergoed wordt op 7 juni 2013 aan een koper gegund en op 19 juli 2013 wordt het registergoed aan deze koper geleverd. De toenmalige eigenaar (de schuldenaar van de bank) heeft direct na de veiling stelconplaten van het registergoed verwijderd. De koper stelt de bank voor de als gevolg daarvan geleden schade aansprakelijk. De rechtbank wijst de vordering af en ook het gerechtshof komt uiteindelijk tot een afwijzing van de schadevordering van de koper.

Aard- of nagelvaste verbinding niet vereist

Het hof overweegt dat de koper er niet in is geslaagd te bewijzen dat de stelconplaten die op de velden (behorende tot het registergoed) lagen, bestanddeel uitmaakten van het registergoed. Het hof verwijst daarbij naar het arrest van de Hoge Raad van 6 december 2012, waarin hij oordeelde dat zaken (in die zaak ging het om groutankers) die volgens verkeersopvatting onderdeel uitmaken van een zaak, een bestanddeel van die zaak zijn. Een aard- of nagelvaste verbinding is daarvoor niet vereist. Een aanwijzing dat een zaak volgens verkeersopvatting als onderdeel van een hoofdzaak heeft te gelden, kan gelegen zijn in de omstandigheid dat de twee zaken in constructief opzicht specifiek op elkaar zijn afgestemd, of in de omstandigheid dat de hoofdzaak, indien het bestanddeel zou ontbreken, als onvoltooid moet worden beschouwd in de zin, dat de hoofdzaak dan niet geschikt is te beantwoorden aan haar bestemming. Of in een bepaald geval naar verkeersopvatting sprake is van een bestanddeel, moet echter in het licht van alle omstandigheden van het geval beoordeeld worden.

Is er zonder platen geen sprake van verbinding?

In deze zaak tussen de koper en de bank (dus over stelconplaten) volgt de Hoge Raad de motivering van het gerechtshof. Uit niets blijkt dat de stelconplaten specifiek zijn gemaakt voor het registergoed. De platen zijn in constructief opzicht niet specifiek op het registergoed (container- of kweekvelden) afgestemd. Er zijn ook container- of kweekvelden die niet zijn verhard met stelconplaten, zodat niet in zijn algemeenheid kan worden gesteld dat stelconplaten volgens verkeersopvatting onderdeel uitmaken van de container- of kweekvelden. Elke ondernemer kiest zijn eigen ondergrond voor dergelijke velden. Voor de conclusie dat door het ontbreken van de stelconplaten de hoofdzaak onvoltooid is, is nodig dat vaststaat dat door de afwezigheid van de platen niet meer kan worden gezegd dat het registergoed mede omvatte een kweekveld en containervelden zoals vermeld in de objectgegevens. Het gerechtshof concludeerde dat daarvan geen sprake is en de Hoge Raad laat dat oordeel in stand. Het oordeel van het hof geeft niet blijk van een onjuiste rechtsopvatting – aldus de Hoge Raad – en kan voor het overige, verweven als het is met waarderingen van feitelijke aard, in cassatie verder niet op juistheid worden onderzocht.

Conclusie

Voor de koper is het uiteraard bitter dat hij in de veronderstelling is het registergoed te hebben gekocht inclusief de stelconplaten (die een waarde van circa € 120.000,- vertegenwoordigden). Voor een koper op een veiling is het bovendien belangrijk te beseffen dat – op grond van de veilingvoorwaarden – op het moment van gunning het risico op hem overgaat en dat de bank vanaf dat moment geen risico meer draagt voor het verkochte registergoed.

Verder is van belang dat de Hoge Raad zijn eerdere koers (t.a.v. de uitspraak in 2012) met betrekking tot bestanddeelvorming niet verlaat. Van belang blijven alle omstandigheden van het geval en centraal blijft staan (i) of de zaken in constructief opzicht op elkaar zijn afgestemd en (ii) of de hoofdzaak zonder de aangebrachte zaken als onvoltooid moet worden beschouwd.