Irritaties in de rechtspraktijk: ook rechters kunnen handelen en oordelen op basis van verborgen invloeden

04 mei 2018

Rechters kunnen, net als andere mensen, ten prooi vallen aan denk- en inschattingsfouten, vooroordelen en onhandigheden

De handelwijze van de rechter bestaat onder andere uit een samenspel van objectieve rationele overwegingen en persoonlijke intuïtie. Die rechterlijke intuïtie behoeft controle om verborgen invloeden in de rechtspraak tegen te gaan, zoals het trekken van te snelle conclusies, emotionele overwegingen, frustraties en beschermingsdrang.

J.J. Rachlinski heeft dit onderwerp boeiend behandeld in zijn wetenschappelijke artikel ‘Judicial Psychology’ (Rechtstreeks 2012, nr. 2). Los van voornoemd samenspel, kan de handelwijze van de rechter ook door andere omstandigheden negatief en positief worden beïnvloed. Denk daarbij aan de werkdruk, met het verkeerde (of goede) been uit bed stappen en persoonlijke karaktereigenschappen. De manier waarop een procesadvocaat en partijen overtuigen, hangt voor een belangrijk deel af van een passende strategische insteek en toon die op dat moment aansluit bij de desbetreffende rechter(s). In de rechtspraktijk gaat dat nog wel eens mis en soms zodanig dat de rechterlijke irritatie expliciet terugkomt in het eindoordeel. Dat levert dan opmerkelijke uitspraken op.

Veelzeggend is het recente artikel van 25 april 2018 in de rubriek ‘Commentaar’ van de NRC met de titel “Kritiek per vonnis op één advocaat kan vertrouwen in proces beschamen” over de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 19 april 2018 waarin uitgebreid werd stilgestaan bij de (kwaliteit van) de lange pleitnota (197 pagina’s) van mr. I. Weski. De rechtbank overweegt in die uitspraak over de pleitnota onder andere dat ‘het niet eenvoudig is geweest tot een begrijpelijke samenvatting van de verschillende onderdelen van het door mr. Weski gevoerde verweer te komen’, ‘minder duidelijk is wat precies in al die pagina’s wordt betoogd’, ‘het, ondanks de indeling in hoofdstukken, die elk een op zich begrijpelijke titel hebben, lastig is gebleken de structuur in het betoog te ontdekken’, uitdrukkelijk onderbouwde standpunten (…), ook door het zeer wijdlopige en grammaticaal niet kloppende taalgebruik, niet eenvoudig te onderscheiden’ [zijn], en verder complicerend is ‘dat datzelfde argumenten vaak onder verschillende hoofdstukken terugkomen en dat vele citaten en voetnoten zijn toegevoegd, zonder dat steeds duidelijk is wat daarmee wordt beoogd’. In het artikel in het NRC wordt de vraag gesteld of het wel wenselijk is om in een vonnis de rechterlijke diskwalificatie van het optreden van een advocaat zo expliciet aan de orde te stellen, omdat hierdoor het vertrouwen in het (straf)proces kan worden beschadigd.

Onlangs verscheen ook de kort geding uitspraak in de zaak aangespannen door (ex-vriend) Kevin B. tegen Gordon, waarin het onder meer ging om de vraag of Kevin B. het bestaan van een affectieve en seksuele relatie met Gordon in de media mocht ontkennen. De behandelend rechter deed de dringende oproep aan het tweetal om er samen uit te komen, omdat anders hun intieme correspondentie op straat zou komen te liggen. Op zich een valide reden om een schikking te treffen, maar in de uitspraak van 23 april 2018 is welhaast al het WhatsApp verkeer tussen beiden opgenomen. Hierbij kan de vraag worden gesteld of dat strikt noodzakelijk was en of daarin niet een ‘verborgen’ punitieve sanctie ligt besloten tegen het voorleggen van de privéaangelegenheden aan de rechter en/of het niet bereiken van een schikking.

Een ander recent voorbeeld is de uitspraak van de wrakingskamer van de rechtbank Gelderland van 5 april 2018, die betrekking had op de handelwijze van een rechter tijdens en na een mondelinge behandeling. Van die mondelinge behandeling werd een onzorgvuldig proces-verbaal opgemaakt met taalfouten, onduidelijke formuleringen en onjuistheden. De wrakingskamer concludeert dat de zitting moeizaam verliep, de behandelend rechter tenminste prikkelende, kritische en indringende vragen stelde (waartoe de rechter een zekere ruimte heeft) en zijn opmerking dat hij ‘nu wel begrijpt waarom de discussie (met verzoeker) zo moeilijk is verlopen’ ongepast was. Voornoemde omstandigheden leveren uiteindelijk geen grond op voor wraking, maar kunnen wel aanleiding zijn om een klachtprocedure in te stellen.

In de uitspraak van de wrakingskamer van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 22 februari 2018 stond de handelwijze van een rechter centraal ten aanzien van de behandeling van een verzoek om 9 getuigen te horen om aannemelijk te maken dat de verzoeker over vermogen beschikt en beschikte.  De rechter had daarover opgemerkt dat het nogal wat zou kosten om getuigen te horen, dat die kosten voor rekening zouden komen van verzoeker en aan de advocaat de vraag gesteld of hij voor die kosten garant stond op basis van de gedragsregels. De wrakingskamer concludeert dat met het stellen van deze vragen sprake is van (schijn van) vooringenomenheid, omdat het antwoord op die vragen voor het nemen van een beslissing omtrent het horen van getuigen niet van belang zijn, terwijl daarmee wel de suggestie is gewekt dat de rechter het ongeloofwaardig acht dat de verzoeker over enig vermogen beschikt.

In weer een andere uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van 20 april 2018 werd in de overwegingen opgenomen dat het de advocaat van de verliezende partij zou sieren om haar proceskostenveroordeling te voldoen, omdat hij niet de zorg zou hebben betracht die van een redelijk bekwaam en redelijk handelend advocaat mocht worden verwacht nu hij haar zou hebben geadviseerd om niet akkoord te gaan met een vastomlijnde schikking. De desbetreffende advocaat heeft daarop aangegeven dat geen sprake was van een vastomlijnde schikking en zijn cliënte daartegen (gegronde) bezwaren had. De hiervoor aangehaalde voorbeelden uit de rechtspraak brengen een probleem aan het licht. Indien bij de betrokken rechter – al dan niet op basis van objectieve rationele overwegingen, persoonlijke intuïtie of andere omstandigheden –  irritatie is gewekt, is er in de procesgang nauwelijks ruimte om dat goed te ondervangen.

Eigenlijk zijn er vier varianten

  • De irritatie komt tijdens de procedure naar voren omdat de rechter dat tot uitdrukking brengt, waarna veelal een wrakingsverzoek wordt ingediend.
  • De rechter slikt de irritatie in, maar deze komt alsnog expliciet tot uitdrukking in het eindoordeel.
  • De rechter brengt de irritatie niet expliciet tot uitdrukking in de procedure en het eindoordeel, maar deze is toch van invloed op het juridische eindresultaat (de gevaarlijkste, want niet meetbare variant).
  • Of de rechter gaat voorbij aan de opgewekte irritatie en beslist zonder daaraan enige rekenschap te geven (evenmin meetbaar).

Mogelijke oplossing

Een mogelijke oplossing om in de procesgang beter rechterlijke irritatie weg te nemen, is de zogenoemde ‘In Chambers’ constructie zoals die onder andere in de Verenigde Staten wordt toegepast. Die biedt de rechter de mogelijkheid om de betrokken advocaten (aan) te spreken over bepaalde (procedurele) onderwerpen in een niet publiekelijk domein. Dat versterkt de communicatie en de professionele band tussen de rechter en de betrokken advocaten en daarmee kan rechterlijke irritatie worden ondervangen.