Is een postcontractueel non-concurrentiebeding toegestaan in een franchiseovereenkomst?

11 september 2018

Om een franchiseformule op te zetten zal een franchisegever vrijwel altijd ‘kostbare informatie’ moeten delen met haar franchisenemers.

Het spreekt voor zich dat een franchisegever er veel aan gelegen is om nu juist die informatie te beschermen. In de praktijk wordt dit vaak gedaan door postcontractuele concurrentieverboden op te nemen in de franchiseovereenkomsten.

Europese regelgeving

Om de geoorloofdheid van deze concurrentieverboden te toetsen moet gekeken worden naar Europese regelgeving en in het bijzonder naar de zogenaamde Groepsvrijstelling van de Europese Commissie. In de Nederlandse wet zijn namelijk geen specifieke bepalingen opgenomen over franchiseovereenkomsten.

Groepsvrijstelling

Om te kunnen profiteren van de Groepsvrijstelling mag het marktaandeel op de relevante markt van zowel de franchisegever als de franchisenemer niet meer dan 30% bedragen. Dit is dus de eerste ‘hobbel’ die genomen moet worden. Indien deze hobbel is genomen, is een concurrentieverbod alleen vrijgesteld indien aan een viertal voorwaarden is voldaan, te weten:

  1. de verplichting moet betrekking hebben op de goederen of diensten die concurreren met de contractgoederen of -diensten;
  2. de verplichting is beperkt tot de ruimten en terreinen waar de franchisenemer gedurende de contractperiode werkzaam is geweest;
  3. de verplichting is onmisbaar om de door de franchisegever aan de franchisenemer overgedragen knowhow te beschermen; en
  4. de duur van de verplichting is beperkt tot één jaar na afloop van de franchiseovereenkomst.

Wat veel franchisegevers zich niet altijd realiseren is dat een te breed geformuleerd non-concurrentiebeding nietig kan zijn. Concreet houdt dit in dat er dan er helemaal geen non-concurrentiebeding is overeengekomen na beëindiging van de franchiseovereenkomst.