Medezeggenschap: Hoge Raad bevestigt lijn van de rechtspraak van de Ondernemingskamer

25 juni 2018

Uitspraken van de Hoge Raad over het adviesrecht van de ondernemingsraad (artikel 25 WOR) zijn zeldzaam

 

Reden om de recente uitspraak van 18 mei 2018 van de Hoge Raad in een geschil tussen Holland Casino en haar ondernemingsraad te bespreken. Centraal stond de vraag naar de reikwijdte van de toetsingsnorm die de Ondernemingskamer dient te hanteren in geschillen over het adviesrecht.

Ten aanzien van de onderliggende feiten, is relevant dat de ondernemingsraad een negatief advies had uitgebracht tegen het voornemen van Holland Casino tot omvorming van de rechtsvorm van Holland Casino van een stichting naar een NV. In afwijking van dit advies heeft Holland Casino een besluit genomen in overeenstemming met haar voorgenomen besluit. Tegen dit besluit heeft de ondernemingsraad beroep ingesteld bij de Ondernemingskamer. Dit beroep is afgewezen. Volgens de Ondernemingskamer heeft Holland Casino in redelijkheid tot het bestreden besluit kunnen komen. De ondernemingsraad heeft tegen dit oordeel cassatie ingesteld. De Hoge Raad moest zich uitspreken over de vraag of Holland Casino het besluit mocht nemen ondanks het negatieve advies van haar ondernemingsraad.

Voor het beantwoorden van deze vraag, bevestigt de Hoge Raad dat de rechter niet op de stoel van de ondernemer moet gaan zitten om te oordelen of hij tot eenzelfde besluit zou zijn gekomen. De rechter toetst of, en op welke wijze de door de ondernemingsraad ingebrachte bezwaren zijn afgewogen. Dit betreft een marginale toetsing van de besluitvorming van de ondernemer.
De ondernemingsraad had zich in de procedure bij de Ondernemingskamer beroepen op bezwaren die hij weliswaar in een eerder stadium in de adviesprocedure min of meer had geopperd maar uiteindelijk niet in zijn advies had neergelegd. De Hoge Raad bevestigt de lijn in de rechtspraak van de Ondernemingskamer dat een ondernemer gehouden is alle kenbare bezwaren en gerechtvaardigde belangen bij de besluitvorming te betrekken. Omdat het aangevoerde bezwaar niet kenbaar was gemaakt in het uitgebrachte advies, hoefde Holland Casino deze bezwaren niet bij haar belangenafweging te betrekking. Ook de Ondernemingskamer hoefde deze bezwaren vervolgens niet in de rechtelijke toetsing van de besluitvorming te toetsen. De Hoge Raad stelt hierover:
“Bij de beoordeling van deze klacht geldt als uitgangspunt dat de ondernemingsraad zijn bezwaren, eventuele gebreken in de adviesaanvraag en eventuele nadere vragen volledig in zijn advies tot uitdrukking moet brengen. De ondernemer kan bij zijn besluitvorming immers geen rekening houden met bezwaren waarvan hij niet op de hoogte is. Evenmin behoeft hij daarbij rekening te houden met bezwaren die in een eerder stadium naar voren zijn gebracht, maar in het advies niet zijn gehandhaafd. Hieruit volgt dat de ondernemingsraad in beginsel slechts beroep kan instellen tegen het besluit van de ondernemer op grond van bezwaren die in zijn advies zijn opgenomen. Bezwaren die de ondernemingsraad in de beroepsprocedure bij de ondernemingskamer naar voren brengt en die niet uit het advies blijken, dienen buiten beschouwing te worden gelaten.”

Kortom, bepalend voor de reikwijdte van de rechterlijke toetsing van de besluitvorming van een ondernemer is de vraag of de bezwaren van een ondernemingsraad in zijn advies kenbaar zijn gemaakt. Dit is overigens anders als de bezwaren van de ondernemingsraad voortvloeien uit feiten en omstandigheden die de ondernemingsraad bij het uitbrengen van zijn advies niet kende of behoefde te kennen, of als wezenlijke gebreken kleven aan de adviesaanvraag.

Deze uitspraak van de Hoge Raad zou, naar mijn mening, ook toepasbaar moeten zijn bij de toetsing van de besluitvorming waarbij een ander medezeggenschapsorgaan dan een ondernemingsraad om advies is gevraagd. Denk hierbij aan een cliëntenraad van een zorginstelling. De Wet medezeggenschap cliënten zorginstellingen kent een gelijke norm als de WOR, op grond waarvan het een zorginstelling niet is toegestaan om een besluit te nemen dat afwijkt van een door de cliëntenraad schriftelijk uitgebracht advies, tenzij de zorginstelling bij afweging van de betrokken belangen in redelijk tot zijn voornemen heeft kunnen komen.