Partijen hebben soms de behoefte om een (mogelijk toekomstig) geschil voor te leggen aan speciale daartoe aangewezen arbiters met ervaring binnen een bepaalde branche. Veel genoemde voordelen van arbitrage zijn de snelheid en flexibiliteit van de procedure, deskundigheid van de arbiters en vertrouwelijkheid.
Deze vorm van geschilbeslechting kan worden toegepast op nationale en internationale geschillen. Arbiters van een scheidsgerecht zijn alleen bevoegd te oordelen over geschillen als partijen dit hebben afgesproken in een arbitraal beding (ook wel een arbitrageclausule genoemd).
Wanneer een arbitragebeding niet rechtsgeldig of onduidelijk is opgesteld en/of overeengekomen kan er discussie ontstaan over de (on)bevoegdheid van de arbiter. In deze blog zal kort het juridisch kader (voor het inroepen) van een arbitragebeding worden besproken. Daarna zullen een drietal recente uitspraken over het arbitragebeding worden behandeld. Tot slot zullen een aantal best practices worden aangereikt voor een goede arbitrageclausule.
Een overeenkomst tot arbitrage kan een arbitraal beding zijn of een compromis. Van een arbitraal beding is sprake wanneer partijen in een contract of toepasselijke algemene voorwaarden overeenkomen dat toekomstige geschillen zullen worden beslecht door middel van arbitrage. Deze algemene voorwaarden moeten wel door de wederpartij uitdrukkelijk of stilzwijgend worden aanvaard. Er is sprake van een compromis wanneer partijen achteraf, nadat een geschil is ontstaan, overeenkomen dat zij dit geschil wensen op te lossen door middel van arbitrage. Dit bestaande geschil en de wijze van beslechting zullen nauwkeurig in de arbitrageovereenkomst beschreven moeten worden.
Aangezien bij een arbitraal beding op voorhand het te beslechten geschil nog niet vaststaat, is het van belang zo specifiek mogelijk te omschreven in welke gevallen voor arbitrage wordt gekozen. Dit om discussie te voorkomen. Het bestaan van een dergelijk beding moet door een schriftelijk stuk bewezen worden. Helaas blijkt het in de praktijk regelmatig voor te komen dat partijen het niet eens zijn over de uitleg van het arbitragebeding.
Indien een partij het niet eens is over de reikwijdte van het beding kan de overheidsrechter in een bevoegdheidsincident worden gevraagd om over zijn bevoegdheid een oordeel te geven. Het onbevoegdheidsverweer wegens het bestaan van een overeenkomst tot arbitrage moet voor alle weren (juridische stellingen) worden gevoerd. Dit heeft tot gevolg dat na de eerste schriftelijke ronde in de procedure bij de overheidsrechter niet meer kan worden aangevoerd dat de overheidsrechter onbevoegd is wegens het bestaan van een overeenkomst tot arbitrage. In een (tussen)vonnis zal de rechter zich uitlaten over zijn bevoegdheid. In het geval de rechter wel bevoegd is, wordt de zaak verder inhoudelijk door de overheidsrechter behandeld en in geval van onbevoegdheid, eindigt de procedure.
In recente uitspraak van de Rechtbank Gelderland stond de vraag centraal welke wijze van geschilbeslechting door partijen is gekozen. De rechter oordeelde dat bij de beoordeling de bedoeling van partijen beslissend is. Daarbij gaat om de vraag of partijen voor een bepaald arbitraal college hebben gekozen, of dat zij voor arbitrage in het algemeen hebben gekozen (vgl. ECLI:NL:HR:1985:AC4057). In casu bestond het aangewezen college niet meer en in de algemene voorwaarden waarnaar werd verwezen, stond geen arbitragebeding opgenomen. Dit bracht met zich dat de gewone rechter bevoegd was om van het geschil kennis te nemen.
In een andere uitspraak was ook tussen partijen een geschil ontstaan omtrent de wijze van geschilbeslechting. De rechter overweegt dat een arbitraal beding op twee manieren tussen partijen gelding kan krijgen:
Er was in casu geen ad hoc arbitrage overeengekomen en er was ook geen contractuele verhouding waarop het arbitraal beding van toepassing is: “De (herhaalde) van toepassing verklaring van algemene voorwaarden “including the [..] arbitration clause” in e-mails waarin geen overeenkomst is belichaamd, is onvoldoende voor het overeenkomen van arbitrage ten aanzien van een buitencontractuele vordering.”
Het bestaan van een rechtsgeldig arbitraal beding werd wél aangenomen door de Rechtbank Rotterdam in een uitspraak waarin de rechter oordeelde dat aan het bewijsvoorschrift voor het bestaan van een dergelijk beding was voldaan. Partijen waren immers bij aanvang van hun contractuele relatie uitdrukkelijk overeengekomen dat op hun contractuele relatie de ‘Fenexvoorwaarden’ van toepassing zouden zijn, waarin een arbitraal beding is opgenomen.
Uit bovengenoemde uitspraken blijkt het belang van een duidelijke en rechtsgeldige formulering van het arbitragebeding. De opstellers van een dergelijk beding moeten rekening houden met de volgende aandachtspunten om eventuele geschillen te voorkomen: