Het zal niemand zijn ontgaan dat afgelopen mei de Algemene Verordening Gegevensverwerking (‘AVG’) in werking is getreden. Langzamerhand worden de begrippen uit de AVG steeds duidelijker en steeds vaker toegepast. Ook in rechtspraak. Zo heeft de rechtbank Amsterdam recent onder verwijzing naar de AVG bepaald dat de Belastingdienst toegang dient te krijgen tot persoonsgegevens van een gebruiker van de Museumkaart.
De Belastingdienst heeft op grond van de Algemene Wet inzake Rijksbelastingen (‘AWR’) de taak om belasting te heffen. In dat verband beschikt de Belastingdienst ondermeer over de bevoegdheid om gegevens op te vragen die voor de belastingheffing van belang kunnen zijn. De Belastingdienst kan die inlichtingen ook bij derden opvragen, zo bepaalt de AWR. Maar hoe ver strekt die bevoegdheid?
De concrete vraag die aan de rechter voorlag, is of de locatie en de data waarop musea door gebruikers van de Museumkaart zijn bezocht, gegevens zijn die de Belastingdienst kan opvragen in het kader van de belastingheffing en hoe zich dit verhoudt met de privacy van de gebruiker. De Stichting Museumkaart, verantwoordelijk voor de persoonsgegevens van gebruikers van de Museumkaart, stelt dat die persoonsgegevens op grond van de AVG niet aan de Belastingdienst verstrekt mogen worden. De Belastingdienst is van mening dat die persoonsgegevens van substantieel belang kunnen zijn voor belastinghefffing en dus wel verstrekt dienen te worden.
De rechter stelt vast dat de locatie en de frequentie van museumbezoeken relevant kunnen zijn voor het bepalen van de woonplaats van de betrokkene en de Belastingdienst in beginsel die gegevens in het kader van de AWR kan opvragen. Hoewel de verstrekking van die gegevens wel een aantasting van de privacy van de betrokkene oplevert, is een dergelijke aantasting van de privacy in dit geval gerechtvaardigd omdat correcte uitvoering van de belastingheffing een geldige beperking oplevert van de privacy van de betrokkene. De Stichting had nog aangevoerd dat het ANPR (Automatic Number Plate Recognition) arresten van de Hoge Raad van toepassing zijn. In die arresten is bepaald dat systematische verzamelde persoonsgegevens (nummerborden) van een groot aantal personen door de Belastingdienst niet mocht worden gebruikt voor de loonheffing voor privégebruik. De rechtbank veegt dat argument van tafel en oordeelt dat het in dit geval slechts gaat om locatiegegevens en data van één persoon en daarvoor biedt de AWR voldoende grondslag.
De rechtbank verwijst tot slot nog naar art. 6 lid 4 AVG en oordeelt dat de verwerking van persoonsgegevens in het kader van fiscale aangelegenheden door de Belastingdienst kan plaatsvinden op een andere grondslag dan waarvoor die persoonsgegevens zijn verzameld. Kortom, de gegevens moeten door de Stichting aan de Belastingdienst worden verstrekt.
Deze uitspraak laat zien dat de Belastingdienst in het kader van belastingheffing vergaande bevoegdheden heeft om persoonsgegevens op te vragen. Op grond van de AWR dienen partijen die beschikken over persoonsgegevens en die administratieplichtig zijn in beginsel medewerking te verlenen aan verstrekking van die gegevens, zelfs als die handelwijze een inbreuk op de privacy van de betrokkene oplevert. De enige beperking die daarbij geldt, is dat de verwerking aan de eisen van subsidiariteit (geen minder zwaar middel mogelijk) en proportionaliteit (middel moet in verhouding tot doel staan) voldoet.
Indien u of uw organisatie met een dergelijk verzoek van de Belastingdienst wordt geconfronteerd, is het steeds noodzakelijk om te beoordelen of een dergelijk verzoek zich wel verhoudt met de beginselen van proportionaliteit en subsidiariteit. De privacy advocaten van TK kunnen u hierbij helpen.