Uitspraak: werkgevers verplicht tot beëindiging slapend dienstverband onder toekenning transitievergoeding

08 november 2019

Breaking news!

Hoge Raad biedt duidelijkheid: werkgevers kunnen worden verplicht om slapende dienstverbanden te beëindigen waardoor een transitievergoeding verschuldigd is

De Hoge Raad heeft op 8 november 2019 antwoorden gegeven op de aan hem voorgelegde prejudiciële vragen. In ons nieuwsitem van 29 april 2019 is een uiteenzetting gegeven over het ontstaan van de rechtsonzekerheid bij slapende dienstverbanden waardoor de kantonrechter Roermond op 10 april 2019 oordeelde dat aan de Hoge Raad een aantal prejudiciële vragen voorgelegd moet worden over slapende dienstverbanden. Deze vragen kunnen worden teruggebracht naar de vraag: “Kan een werkgever worden verplicht om een slapend dienstverband met een zieke werknemer te beëindigen waarbij aan de werknemer de transitievergoeding moet worden betaald?”

Slapend dienstverband

Een ‘slapend dienstverband’ is een dienstverband waarbij een zieke werknemer niet in staat is om te werken, geen aanspraak meer heeft op loon, maar door de werkgever in dienst wordt gehouden met als gevolg dat daardoor de transitievergoeding niet hoeft te worden betaald. Een werknemer heeft aanspraak op de transitievergoeding bij een ontslag wegens langdurig arbeidsongeschiktheid. Een werkgever heeft vervolgens de mogelijkheid om het UWV te verzoeken om een compensatie van deze transitievergoeding.

Prejudiciële vraag aan de Hoge Raad (10 april 2019)

Met het stellen van prejudiciële vragen wordt een verkorte route genomen naar de Hoge Raad. De kantonrechter te Roermond geeft aan dat de Wet compensatie transitievergoedingen heeft geleid tot onderling tegengestelde uitspraken. Gelet op het hoge aantal slapende dienstverbanden bestaat er een grote maatschappelijke behoefte aan een richtinggevend standpunt van de Hoge Raad zodat werkgevers en werknemers en ook de rechtspraktijk een handvat hebben bij de verdere afwikkeling van de slapende dienstverbanden.

Aan de Hoge Raad is onder meer de volgende vraag voorgelegd: Verplicht de norm van goed werkgeverschap van art. 7:611 BW de werkgever onder omstandigheden ertoe om in te stemmen met een voorstel van de werknemer tot beëindiging van een ‘slapend dienstverband’, onder toekenning van een vergoeding aan de werknemer ter hoogte van het bedrag dat de werkgever op grond van de Wet compensatie transitievergoeding kan verhalen op het UWV?

Prejudicieel antwoord van de Hoge Raad (8 november 2019)

Ja. Een werkgever is op grond van goed werkgeverschap gehouden om in te stemmen met een voorstel van de werknemer tot beëindiging van de arbeidsovereenkomst met wederzijds goedvinden, onder toekenning van een vergoeding aan de werknemer ter hoogte van de wettelijke transitievergoeding. Daarbij geldt dat die vergoeding niet meer behoeft te bedragen dan hetgeen aan transitievergoeding verschuldigd zou zijn bij beëindiging van de arbeidsovereenkomst op de dag na die waarop de werkgever wegens arbeidsongeschiktheid van de werknemer de arbeidsovereenkomst zou kunnen (doen) beëindigen.

De Hoge Raad licht zijn antwoord als volgt toe. Sinds er een wet is waarin is geregeld dat werkgevers door het UWV worden gecompenseerd voor betaling van de transitievergoeding aan een langdurig arbeidsongeschikte werknemer, gaat het argument dat een werkgever op hoge kosten wordt gejaagd, niet meer op. Bovendien is duidelijk dat de wetgever af wil van de ‘slapende dienstverbanden’. Op grond daarvan brengt de eis van ‘goed werkgeverschap’ mee dat een werkgever een werknemer niet in een ‘slapend dienstverband’ mag houden, om de betaling van de transitievergoeding te ontlopen. Dit kan anders zijn als de werkgever gerechtvaardigde belangen heeft om de arbeidsongeschikte werknemer toch in dienst te houden, bijvoorbeeld als er een reëel uitzicht is op re-integratie. De Hoge Raad stelt expliciet dat zo’n belang niet gelegen kan zijn in de omstandigheid dat de werknemer op het moment dat hij zijn beëindigingsvoorstel doet, de pensioengerechtigde leeftijd bijna heeft bereikt.

Lees de volledige uitspraak van 8 november 2019 van de Hoge Raad waarin zijn antwoorden zijn neergelegd. Dit antwoord van de Hoge Raad is in lijn met het op 18 september 2019 afgegeven advies van de advocaat-generaal, zie ons eerdere nieuwsitem.

Gevolgen voor de praktijk

Werkgevers zullen gehoor moeten geven aan de verzoeken van hun werknemers om hun slapende dienstverbanden te beëindigen als er geen uitzicht is op herstel en re-integratiemogelijkheden. De vraag is hoe hoog de transitievergoeding moet zijn. Gelet op de Wet arbeidsmarkt in balans (WAB) kent de wet vanaf 1 januari 2020 een nieuwe berekeningswijze van de transitievergoeding waardoor de transitievergoeding veelal lager uitvalt dan op basis van de huidige berekeningswijze. Onduidelijk is hoe zich dit verhoudt tot de hoogte van de compensatie. Aangeraden wordt om met de werknemer tot afspraken te komen dat de vergoeding niet hoger is dan de nog te verkrijgen compensatie en de werknemer verplicht is om het eventuele verschil terug te betalen.

Werkgevers hebben aanspraak op compensatie voor de door hen betaalde transitievergoedingen aan werknemers die wegens langdurig arbeidsongeschiktheid zijn ontslagen als de eerste ziektedag is gelegen op of na 1 juli 2015. Een verzoek tot het verkrijgen van deze compensatie kan vanaf 1 april 2020 worden ingediend bij het UWV. Let op, hiervoor hebben werkgevers een half jaar de tijd. Uiterlijk 30 september 2020 dienen alle compensatieverzoeken van ‘oude gevallen’ door het UWV ontvangen te zijn. Dit leidt ertoe dat werkgevers de vergoeding voor de werknemer moeten voorfinancieren totdat het UWV is overgegaan tot het verstrekken van de compensatie. Als de werkgever aannemelijk maakt dat die voorfinanciering leidt tot ernstige financiële problemen, kan de rechter volgens de Hoge Raad beslissen dat betaling aan de werknemer in termijnen plaatsvindt of wordt opgeschort tot 1 april 2020. Let wel, bij het doen van de compensatieaanvraag vanaf 1 april 2020 dient de volledige vergoeding te zijn voldaan om voor compensatie in aanmerking te komen.