Al jaren wordt gewerkt aan wetgeving op het gebied van franchise. Het thans voorliggende wetsvoorstel heeft tot doel de relatie tussen de franchisegevers en franchisenemers meer evenwichtig te maken. Men verwacht een inwerkingtreding per 1 januari 2021.
Het eerste wetsvoorstel uit 2017, dat met name zag op een wettelijke verankering van de Nederlandse Franchise Code, sneuvelde. Deze code is een vorm van zelfregulering en geen formele wetgeving.
Daartoe wordt een regeling voor de franchiseovereenkomst toegevoegd aan Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek. Het wetsvoorstel voorziet in regels omtrent de (precontractuele) uitwisseling van informatie, de tussentijdse wijziging van een lopende overeenkomst, beëindiging van de overeenkomst en een instemmingsrecht van de franchisenemer of een meerderheid daarvan bij wijzigingen in de franchiseformule of de exploitatie van een afgeleide formule. Het oogmerk daarbij is de positie van de franchisenemer te versterken.
Indien de Eerste Kamer ook akkoord gaat, zullen de voorgestelde wijzigingen in het Burgerlijk Wetboek onmiddellijke werking hebben voor zowel bestaande als nog te sluiten overeenkomsten. Er geldt een uitzondering voor de bepalingen over de goodwillvergoeding en non-concurrentie en het instemmingsvereiste voor wijzigingen in de franchiseformule. Ten aanzien daarvan geldt een uitgestelde inwerkingtreding van twee jaar. Reden daarvoor is het voorkomen van een ‘onevenredige belasting voor het bedrijfsleven’. De ten tijde van de inwerkingtreding lopende franchisecontracten zullen moeten worden aangepast op deze punten en dat zal heronderhandeling met franchisenemers en dus tijd vragen. Voor de andere wijzigingen vindt de wetgever onmiddellijke werking wel te verantwoorden. Daarvoor is niet persé het aanpassen van contracten nodig, maar het aanpassen van gedrag. En dat moet in het kader van de beoogde bescherming van franchisenemers zo snel mogelijk.
Naast het BW biedt ook het (Nederlandse en Europese) mededingingsrecht de nodige kaders voor de franchiserelatie en de franchiseovereenkomst. Het kartelverbod en het Besluit vrijstellingen samenwerkingsovereenkomsten detailhandel zijn hierbij vooral van belang. Ingevolge het kartelverbod zijn prijsafspraken tussen ondernemingen, marktafbakeningen en gedwongen afnameverplichtingen niet, dan wel slechts in bijzondere gevallen toegestaan, omdat zij vrijwel altijd de mededinging beperken. Bij het sluiten van franchiseovereenkomsten zal er voor gewaakt moeten worden dat de afspraken niet in strijd komen met het kartelverbod.
Bepalingen in franchisecontracten die noodzakelijk zijn ter bescherming van de knowhow van de franchisegever en de identiteit en reputatie van het franchisenetwerk, zijn vrijgesteld van het kartelverbod.