Aanleiding voor het wetsvoorstel is het voorkomen van misstanden, zoals deze zich hebben voorgedaan bij enkele woningbouwcoöperaties, onderwijs- en zorginstellingen. In dit artikel worden de voor de praktijk meest relevante aspecten van het wetsvoorstel op een rij gezet.
Op 28 januari jl. is het langverwachte wetsvoorstel met betrekking tot de Wet bestuur en toezicht rechtspersonen (hierna: de “Wet”) door de Tweede Kamer aangenomen.
In het wetsvoorstel worden enkele regels ten aanzien van bestuur en toezicht – die in sommige gevallen al van toepassing waren op kapitaalvennootschappen – ook van toepassing verklaard op andere rechtsvormen, zoals verenigingen en stichtingen.
Met de inwerkingtreding van de Wet wordt het ook voor verenigingen en stichtingen mogelijk om een raad van commissarissen in te stellen en kan ook bij deze rechtsvormen ervoor worden gekozen om een monistisch bestuurssysteem (ook wel ‘one-tierboard’) in te stellen.
Verder zorgt de Wet voor meer duidelijkheid voor de stichting, vereniging, coöperatie en onderlinge waarborgmaatschappij over:
De huidige wetgeving kent al een wettelijke regeling met betrekking tot een eventueel in te stellen raad van commissarissen. De inwerkingtreding van de Wet zal een dergelijke regeling ten aanzien van de instelling, samenstelling en taak van een toezichthoudend orgaan ook introduceren voor de stichting, de vereniging, de coöperatie en de onderlinge waarborgmaatschappij.
De tegenstrijdig belangregeling zoals deze op dit moment al geldt voor bestuurders en commissarissen van een N.V. of B.V. wordt door de Wet ook opgenomen voor verenigingen en stichtingen. Volgens deze regeling neemt een bestuurder c.q. commissaris niet deel aan de beraadslaging en besluitvorming over een onderwerp indien hij/zij daarbij een direct of indirect persoonlijk belang heeft dat (kort gezegd) strijdig is met het belang van de rechtspersoon en de met haar verbonden onderneming. Indien het gehele bestuur een tegenstrijdig belang heeft en hierdoor geen besluit kan nemen, wordt het besluit genomen door de raad van commissarissen of, indien deze ontbreekt, de algemene vergadering.
Aangezien de stichting (indien geen toezichthoudend orgaan is ingesteld) slechts uit één orgaan bestaat, zal een specifieke regeling gaan gelden die inhoudt dat het bestuur zelf bevoegd is het besluit te nemen als zij de overwegingen die aan het besluit ten grondslag liggen schriftelijk vastlegt.
Ook de norm, zoals deze op dit moment geldt voor de algemene taakvervulling van bestuurders van een N.V. of B.V., gaat voor andere rechtsvormen gelden. Dit betekent dat alle bestuurders en toezichthouders van een stichting, vereniging, coöperatie en onderlinge waarborgmaatschappij ook zal gelden dat zij zich bij hun taakvervulling dienen te richten naar het belang van de rechtspersoon.
Voor kapitaalvennootschappen bestaat op dit moment al een aansprakelijkheidsregel die inhoudt dat bij faillissement iedere bestuurder (of toezichthouder) ten opzichte van de boedel hoofdelijk aansprakelijk is voor het tekort in dat faillissement indien:
Met de inwerkingtreding van de Wet zal ook deze regeling gaan gelden voor bestuurders en toezichthouders van een stichting, vereniging, coöperatie en onderlinge waarborgmaatschappij.
Verder zal de Wet zorgen voor uitbreiding van de ontslaggronden van bestuurders en toezichthouders van een stichting door de rechtbank. Op verzoek van een belanghebbende of het openbaar ministerie kan een bestuurder of toezichthouder door de rechter worden ontslagen vanwege:
Als gevolg van het uitspreken van dit ontslag door de rechter, wordt de betreffende bestuurder ook een bestuursverbod opgelegd voor de duur van 5 jaren.
Ten aanzien van kapitaalvennootschappen bestaat al een wettelijke regeling ten aanzien van het monistisch bestuursmodel (ook wel ‘one-tierboard’ genoemd), waarbij bestuurders en toezichthouders in hetzelfde orgaan van de rechtspersoon zijn verenigd en een onderscheid wordt gemaakt tussen uitvoerende en niet-uitvoerende bestuurders.
Hoewel dit in de praktijk ook al werd toegepast bij bijvoorbeeld verenigingen en stichtingen, zal de Wet zorgen voor een wettelijke regeling voor (ook) deze rechtsvormen.
In het door de Tweede Kamer aangenomen wetsvoorstel zijn twee amendementen doorgevoerd ten opzichte van het oorspronkelijke wetsvoorstel, namelijk:
Indien bestaande stichtingen, verenigingen, coöperaties en onderlinge waarborgmaatschappijen geen belet- of ontstentenisregeling in de huidige statuten is opgenomen, dan moet deze na de inwerkingtreding van de wet bij de eerstvolgende gelegenheid worden opgenomen in de statuten.
Indien op dit moment een regeling in de statuten is opgenomen die inhoudt dat een bepaalde bestuurder (of toezichthouder) van een stichting, vereniging, coöperatie of onderlinge waarborgmaatschappij meer stemmen kan uitbrengen dan de andere bestuurders (of toezichthouders) gezamenlijk, dan is een dergelijke regeling geldig tot uiterlijk 5 jaren na de inwerkingtreding van de Wet of tot het moment van de eerstvolgende statutenwijziging. De achtergrond is dat de regeling die door de Wet wordt geïntroduceerd, deze beperking wettelijk zal vastleggen ten aanzien van een dergelijke regeling met betrekking tot meervoudig stemrecht.
Op dit moment is er nog geen duidelijkheid over de datum van inwerkingtreding van de Wet. Wij houden u op de hoogte van de ontwikkelingen.