Is een chalet een onroerende zaak?

28 januari 2019

De vraag of een zaak roerend of onroerend is, houdt al sinds mensenheugenis de juridische gemoederen bezig. Ook in het fiscale recht. Dat blijkt onder meer uit een recente uitspraak van het Hof Den Bosch waarin de fiscale rechter een andere toetsingsmaatstaf aanlegt dan de civiele rechter.

Onlangs schreef ik een artikel over de vraag of stelconplaten bestanddeel van een registergoed waren geworden. Dat betrof een civiele zaak over een executieverkoop van een onroerende zaak. Ook in het fiscale recht komt de discussie of een zaak roerend of onroerend is, geregeld voor. Dat blijkt uit een recente uitspraak van het Hof Den Bosch van 9 november 2018, waarin dat de fiscale rechter een andere toetsingsmaatstaf aanlegt dan de civiele rechter.

Casus

De casus was als volgt. Een eigenaar van een perceel grond in een recreatiepark heeft deze grond met daarop een mobiel chalet verkocht en geleverd. Omdat de belastingdienst de eigenaar voor de omzetbelasting aanmerkte als een ondernemer, legde de belastingdienst een naheffingsaanslag op. De belastingdienst was namelijk van mening dat over het chalet omzetbelasting is verschuldigd, omdat het chalet voor de BTW-heffing geldt als een roerende zaak. De belastingdienst is van mening dat het chalet niet vast met de grond verbonden is en dat het na ontkoppeling van de nutsvoorzieningen en riolering met behulp van een kraan eenvoudig en zonder al te hoge kosten kan worden verplaatst. De eigenaar is het daar niet mee eens en stelt dat het chalet geldt als een onroerende zaak en beroept zich er op dat de levering is vrijgesteld van omzetbelasting.

Oordeel

De Rechtbank geeft de eigenaar van het perceel in eerste instantie ongelijk, waartegen hij hoger beroep instelt bij het gerechtshof Den Bosch. In tegenstelling tot de Rechtbank is het Hof het met de eigenaar eens. Het Hof overweegt daarbij dat het chalet voor de BTW-heffing geldt als een ‘oude’ onroerende zaak, zodat daarover geen omzetbelasting is verschuldigd. Het Hof wijst er op dat op grond van jurisprudentie van het Hof van Justitie EU de uitleg van het begrip onroerend goed voor omzetbelastingdoeleinden niet afhankelijk is van de uitleg die in het civiele recht aan dat begrip wordt gegeven (zie HvJ EU 16 januari 2003, Maierhofer, nr C-315/00, ECLI:EU:C:2003:23, punt 26).

Het Hof overweegt dat voor een roerende zaak kenmerkend is dat het een mobiel goed betreft, ofwel dat het een gemakkelijk te verplaatsen goed is. Voor het kwalificeren van een goed als onroerend is niet nodig dat het onlosmakelijk met de grond verbonden is. Van belang is wel dat de constructie niet gemakkelijk te demonteren en te verplaatsen (en dus verwijderbaar) is. Gemakkelijk verwijderbaar betekent in dit kader: zonder inspanningen en zonder aanzienlijke kosten. Uit de feiten volgt, aldus het Hof, dat het perceel inclusief het chalet al sinds 2003 in gebruik is bij de eigenaar en dat het chalet in dit geval in zijn standplaats is geïntegreerd. Het feit dat de eigenaar het perceel met daarop het chalet inclusief het lopende huurcontract in 2010 heeft verkocht aan een derde, duidt er naar het oordeel van het Hof op dat het chalet uitsluitend en duurzaam bestemd was om als recreatiewoning aldaar te worden gebruikt. Het Hof is verder van oordeel dat het chalet in dit geval niet gemakkelijk kan worden verwijderd. Enerzijds omdat het lopende huurcontract dient te worden gerespecteerd, anderzijds omdat door de aftimmering, het tegen die aftimmering gestorte zand en de aangebrachte bestrating en het risico van uiteenvallen van het chalet bij verplaatsing, de verwijdering van het chalet niet zonder inspanningen zal kunnen gebeuren. Voorts heeft de belastingdienst niet aannemelijk gemaakt dat de kosten van verplaatsing niet aanzienlijk zouden zijn.

Conclusie

Samenvattend is het Hof van oordeel dat de levering van het perceel grond met daarop het mobiele chalet, de tuin en het erf een functionele en economische eenheid vormen die in zijn geheel is aan te merken als de levering van een onroerende zaak.

De eigenaar hoeft de naheffingsaanslag dan ook niet te betalen. Althans voorlopig, want de belastingdienst heeft cassatieberoep ingesteld bij de Hoge Raad. Wordt dus nog vervolgd. Verder is het in mijn visie in het kader van de rechtseenheid niet wenselijk dat de fiscale en de civiele rechter verschillende toetsingsmaatstaven hanteren. Nu zowel civiele zaken als fiscale zaken uiteindelijk bij de Hoge Raad (kunnen) uitkomen, zou het wenselijk zijn als de Hoge Raad één maatstaf zou aanleggen. Dat zou wat mij betreft prima kunnen, ook zonder in strijd te handelen met Europese rechtspraak.