Per 1 mei 2022 is de nieuwe Wet Open Overheid (Woo) in werking getreden en daarmee is de Wet openbaarheid van bestuur (Wob) komen te vervallen. De nieuwe wet is bedoeld om overheden en semioverheden meer transparant te maken en de digitale informatiehuishouding op orde te krijgen.
Een van de belangrijkste wijzigingen in de Woo betreft de uitbreiding van de actieve openbaarmakingsplicht. In de Wob was al sprake van een inspanningsplicht om informatie actief openbaar te maken. In de Woo wordt echter een groot aantal specifieke documenten aangewezen die actief door bestuursorganen openbaar gemaakt moeten worden. Hierbij is het uitgangspunt dat iedereen recht heeft op toegang tot publieke informatie en dat alle overheidsinformatie in beginsel openbaar is. Hiervan wordt slechts afgeweken indien sprake is van een in de wet genoemde uitzonderingsgrond. De uitgebreide actieve openbaarmakingsplicht zal op een nog vast te stellen moment in werking treden. Op dit moment bereiden gemeenten hun informatiehuishouding daarop voor.
Daarnaast verandert de regeling met betrekking tot het openbaar maken van persoonlijke beleidsopvattingen van ambtenaren. In beginsel is het niet verplicht om persoonlijke beleidsopvattingen ten behoeve van intern beraad openbaar te maken. Betreffen de documenten echter persoonlijke beleidsopvattingen ten behoeve van formele bestuurlijke besluitvorming? Dan worden de documenten verplicht geanonimiseerd openbaar gemaakt. Bestuursorganen dienen dus rekening te houden met het feit dat (geanonimiseerde) persoonlijke beleidsopvattingen vaker openbaar zullen moeten worden gemaakt dan onder de Wob.
De termijn voor het afhandelen van een Woo-verzoek blijft – net als onder de Wob – maximaal vier weken, maar kan nu bij een omvangrijk of complex verzoek slechts met twee weken worden verlengd in plaats van vier weken. Indien de termijnen zijn verstreken dan kan de aanvraag om informatie niet langer buiten behandeling worden gesteld. De wetgever lijkt niet bereid te zijn geweest om rekening te houden met het feit dat gemeenten al te kampen hebben met een groot tekort aan medewerkers.
Een andere belangrijke wijziging is dat elk bestuursorgaan dat onder de Woo valt ten minste één contactpersoon moet aanwijzen waarbij iedereen terecht kan met vragen over de beschikbaarheid van overheidsinformatie. Verder schrijft de Woo een algemene zorgplicht voor om documenten in goede, geordende en toegankelijke staat te houden en om documenten zo veel mogelijk digitaal en duurzaam toegankelijk te maken.
Ook is met de Woo een nieuwe, onafhankelijke organisatie in het leven geroepen, namelijk het Adviescollege openbaarheid en informatiehuishouding. Het Adviescollege heeft naast een adviserende rol ook een bemiddelende rol. Groepen met een beroepsmatig belang bij gebruik van publieke informatie zoals wetenschappers of journalisten kunnen een klacht indienen bij het Adviescollege met betrekking tot de wijze waarop een bestuursorgaan publieke informatie openbaar maakt. Als bemiddeling niet tot een bevredigende oplossing leidt, kan het Adviescollege een niet bindend advies uitbrengen.
Geheel nieuw onder de Woo is ook de mogelijkheid van verstrekking van informatie aan een specifieke persoon zonder dat die informatie openbaar wordt voor eenieder. Artikel 5.5 Woo regelt de verstrekking aan natuurlijke personen en rechtspersonen van informatie die de verzoeker zelf betreft (of de overleden partner, geregistreerd partner, kind of ouder) en is bedoeld als vangnetbepaling in het geval het recht dat eenieder heeft om op hem betrekking hebbende informatie te kennen niet optimaal in een andere wet is geregeld.
Artikel 5.5 is dus pas aan de orde indien de gevraagde informatie op grond van de Woo-uitzonderingsgronden (artikel 5.1 en 5.2) niet openbaar kan worden gemaakt. Voor artikel 5.5 geldt een ander regime van belangenafweging dan bij de toepassing van de Woo-uitzonderingsgronden. Bij toepassing van artikel 5.5 wordt namelijk het belang van de verzoeker – en niet het belang van de openbaarheid – afgewogen tegen het belang van de Woo-uitzonderingsgronden. Dit recht is echter niet onbeperkt. Het uitgangspunt is dat de gevraagde informatie wordt verstrekt, tenzij de Woo-uitzonderingen niet alleen aan openbaarmaking, maar ook aan verstrekking aan de verzoeker in de weg staan.
Aan de verstrekking van informatie op grond van artikel 5.5 kan de voorwaarde worden verbonden dat de verzoeker de verstrekte informatie niet of slechts beperkt verder mag verspreiden (tenzij de gevraagde informatie voor eenieder openbaar zou zijn). Belangrijk om te weten is dat overtreding van een dergelijke voorwaarde als misdrijf strafbaar wordt gesteld met een gevangenisstraf van ten hoogste één jaar of een geldboete van de vierde categorie.
Naast al deze belangrijke wijzigingen geldt nu ook een minder opvallend, maar niet minder belangrijke verandering ten opzichte van de Wob, namelijk: de verstrekkingsplicht van artikel 4.1 lid 2 Woo. Indien het bestuursorgaan niet meer over de opgevraagde informatie beschikt, terwijl dat in eerste instantie wel had gemoeten, vordert het bestuursorgaan de gevraagde informatie van degene die wel over de informatie beschikt. Degene die wel over de gevraagde informatie beschikt moet deze dan ook verstrekken aan het bestuursorgaan.
Geheel nieuw is de verstrekkingsplicht van artikel 4.1 lid 2 echter niet. Op 20 oktober 2010 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak Raad van State een uitspraak gewezen waarin is bepaald dat van de gemeente mocht worden verwacht dat het contact zou opnemen met adressanten om te onderzoeken of bij één van hen zich een exemplaar van een bestemmingsplankaart bevond . Bestemmingsplankaarten behoren op grond van de Archiefwet namelijk bij het bestuursorgaan te berusten en mogen niet worden vernietigd. De in de Woo opgenomen verplichtingen zijn echter aanzienlijk minder vrijblijvend.
Derden die over de betreffende informatie beschikken maar weigeren deze te verstrekken, kunnen op grond van artikel 8.5 Woo een last onder dwangsom opgelegd krijgen. De ratio hierachter is dat een bestuursorgaan zich op die manier niet kan verschuilen achter de mededeling dat de derde niet bereid was de informatie te verstreken. Indien de derde echter stelt de informatie niet meer in het bezit te hebben, zal het bestuursorgaan de last onder dwangsom alleen kunnen opleggen indien aanwijzingen bestaan die op het tegendeel wijzen. Wat voor soort aanwijzingen dat kunnen zijn en hoe dat wordt getoetst door het bestuursorgaan wordt door de wetgever niet verder toegelicht. Opvallend is dat overtreding van de verstrekkingsplicht niet strafbaar is gesteld. De derde zou er bijvoorbeeld voor kunnen kiezen de betreffende informatie voor of zelfs ná een Woo-verzoek te vernietigen. Er bestaat immers geen wettelijke verplichting voor derden om bepaalde documenten te bewaren. Het opleggen van een last onder dwangsom is in dat geval niet meer mogelijk vanwege het reparatoire karakter van de sanctie. Na het vernietigen van de betreffende informatie door de derde valt er tenslotte niets meer te herstellen.
De verstrekkingsplicht ziet alleen op informatie die op grond van enig wettelijk voorschrift bij een bestuursorgaan had moeten berusten, zoals bijvoorbeeld bestemmingsplankaarten op grond van archiefregelgeving. Uit de wetsgeschiedenis volgt verder dat het ook kan gaan om nog niet nageleefde verplichtingen om bepaalde informatie aan de overheid te verstrekken in het kader van een toezichtrelatie of de verantwoording van een bekostiging. Het criterium wanneer iets bij het bestuursorgaan had moeten berusten is (nog) niet uitgekristalliseerd. Het is dus van belang om rekening te houden met het gegeven dat een bestuursorgaan in het kader van een Woo-verzoek informatie kan vorderen bij derden en de verstrekking van die informatie met een last onder dwangsom kan worden afgedwongen.
Tot slot geldt dat de verplichting van het bestuursorgaan om – indien is vastgesteld dat de gevraagde informatie elders berust – dergelijke informatie op te vragen, niet betekent dat het bestuursorgaan ook verplicht is deze informatie openbaar te maken. Ook hier geldt dat het bestuursorgaan na ontvangst van de informatie eerst moet beoordelen of sprake is van een uitzondering op de openbaarmakingsplicht.