Ontwerp Klimaatakkoord voor Nederland

21 januari 2019

Het klimaatakkoord biedt een kader om te komen tot 49 procent reductie van de uitstoot van broeikasgassen in 2030 ten opzichte van de uitstoot in 1990.

Op 21 december is door Ed Nijpels, voorzitter van het Klimaatberaad, het ontwerp van het Nederlandse Klimaatakkoord aan het kabinet aangeboden. Dit ontwerp bouwt voort op de al in juli 2018 gepresenteerde hoofdlijnen van het Klimaatakkoord. Het akkoord biedt een kader om te komen tot 49 procent reductie van de uitstoot van broeikasgassen in 2030 ten opzichte van de uitstoot in 1990.

De tekst van het ontwerp Klimaatakkoord is het resultaat van uitgebreid overleg aan de vijf sectortafels, de drie taakgroepen en tientallen werkgroepen, waarin tal van bedrijven en organisaties zijn vertegenwoordigd (deelnemende bedrijven klimaatakkoord). De komende maanden wordt het ontwerp doorgerekend door het Planbureau voor de Leefomgeving (PBL). Vervolgens zullen alle partijen bij het akkoord, waaronder de rijksoverheid, provincies en gemeenten, besluiten over het wel of niet deelnemen aan het Klimaatakkoord.

Kritiek is er ook. Een aantal milieuorganisaties heeft direct bij de presentatie al aangegeven het akkoord niet te zullen ondertekenen. Zij vinden dat de rekening van de energietransitie onvoldoende wordt neergelegd bij milieuvervuilende grote bedrijven. Ook de FNV zal het Klimaatakkoord zoals het er nu ligt ondertekenen. Zij meent dat de burger te zwaar wordt belast en onvoldoende aandacht is besteed aan de gevolgen van de energietransitie voor de arbeidsmarkt. Al met al rijst de vraag of het Klimaatakkoord voldoende draagvlak zal hebben om de doelen van de energietransitie te halen.

Concrete maatregelen

De concrete maatregelen die tot de beoogde reductie moeten gaan leiden, zijn, onderverdeeld op sector, beschreven in de onderdelen C en D van het ontwerp. Een groot deel van de beoogde maatregelen behoeft echter nog onderzoek en verdere invulling aan de klimaattafels of door de partijen bij het Klimaatakkoord. Een van deze sectoren is de Sector gebouwde omgeving. Er komt onder andere een standaard (in kWh/m2/jaar) voor de jaarlijkse netto warmtevraag van woningen per type woning. Daarbij wordt onderzocht hoe de standaard en de wijkgerichte aanpak goed op elkaar aansluiten. De beoogde standaard voor de bestaande bouw wordt voor eigenaar-bewoners vooralsnog niet verplichtend voorgeschreven. Voor verhuurders wordt daarentegen de standaard in 2050 verplicht gesteld voor woningen bestemd voor verhuur. De standaard wordt geïntegreerd in het wettelijk kader van de Omgevingswet, waaronder het Besluit bouwwerken leefomgeving en het toegevoegd aan het vernieuwde energielabel, dat gebaseerd wordt op de nieuwe bepalingsmethode NTA8800. In de huurprijsregelgeving, waaronder het woningwaarderingsstelsel, zal met de standaard rekening worden gehouden zodat deze de juiste prikkels geeft om woningen te renoveren naar de standaard. Daarnaast zal de regelgeving uitgaan van een gestandaardiseerde woonlastenbenadering, waardoor verhuurders direct na aanpassing een huurverhoging kunnen doorvoeren (of extra servicekosten in rekening kunnen brengen) die gelijk is aan de verlaging van de energielasten van de huurder. Tevens wordt het bestaande initiatiefrecht voor huurders gericht op energetische verbeteringen, zoals in situaties waarin verhuurders niet kunnen of willen verduurzamen, uitgebreid.

Vóór 2022 wordt in het Burgerlijk Wetboek een bepaling opgenomen over de overdraagbaarheid van de (woning)financiering via een gebouwgebonden financiering (GGF). Onderzocht wordt daarnaast in hoeverre de krediettoets, bij het afsluiten van een aanvullende hypotheek voor verduurzaming, kan worden vereenvoudigd ten behoeve van laagdrempeligheid, zonder dat dit tot overkreditering leidt.

Financiële afspraken

Concrete financiële afspraken zijn ook in het ontwerp opgenomen. Er komt een korting van € 100 miljoen op de verhuurderheffing voor woningcorporaties en er worden onder andere bedragen gereserveerd voor subsidieregelingen. Met die subsidieregelingen wordt beoogd in ieder geval de onrendabele top in de beginperiode te dekken.