Met de inwerkingtreding van de Wet bestuur en toezicht rechtspersonen, zal de huidige wettelijk tegenstrijdig belangregeling voor de B.V. en N.V. ook gaan gelden voor bestuurders en toezichthouders voor andere rechtspersonen, zoals stichtingen en verenigingen. Lees er alles over in de blog van Maarten van Haren.
De wettelijke tegenstrijdig belangregeling bepaalt hoe een bestuurder of commissaris van een B.V. of N.V. moet handelen in geval er bij een bepaalde rechtshandeling sprake is van een belang van deze bestuurder/commissaris dat strijdig is met het belang van de vennootschap.
Hoewel de wettelijke regeling geen exact uitsluitsel geeft over de vraag wanneer hiervan sprake is, wordt aangegeven dat het dient te gaan om een ‘direct of indirect persoonlijk belang’ van de betrokken bestuurder of commissaris.
In het Bruil-arrest (HR 29 juni 2007, NJ 2007/420) heeft de Hoge Raad voor de oude wettelijke regeling bepaald dat het niet is vereist dat de rechtshandeling daadwerkelijk tot benadeling van de vennootschap zal leiden. Voldoende is dat de bestuurder te maken heeft met belangen die zodanig onverenigbaar zijn dat kan worden getwijfeld of hij/zij zich alleen laat leiden door het belang van de vennootschap en de daaraan verbonden onderneming. Van geval tot geval zal moeten worden bepaald of sprake is van zulke onverenigbare belangen.
Ook naar het huidige wettelijke systeem wordt ervan uitgegaan dat deze uitspraak leidend zal blijven voor de vraag wanneer sprake is van een tegenstrijdig belang.
In verschillende soorten transacties kan sprake zijn van een tegenstrijdig belang, waarbij de volgende situaties worden onderscheiden:
Kwalitatief tegenstrijdig belang
Naast de bovenstaande situaties, was er onder de oude wettelijke regeling sprake van een derde soort, het zgn. ‘kwalitatief tegenstrijdig belang’. Hierbij is de bestuurder van de vennootschap in een andere hoedanigheid (bijvoorbeeld als bestuurder van een andere rechtspersoon) wederpartij van de vennootschap. In de literatuur wordt ervan uitgegaan dat deze situatie door de wettekst van de huidige regeling niet onder het nu geldende begrip van een tegenstrijdig belang valt.
Volgens de tot 2013 geldende wettelijke regeling betekende de aanwezigheid van een tegenstrijdig belang dat de betreffende bestuurder de vennootschap niet mocht vertegenwoordiging. In dat geval mocht hij/zij niet namens de vennootschap handelen met een derde partij. Dit betekende dat een met een derde gesloten overeenkomst niet geldig was gesloten. De oude regeling kende daarmee een externe werking.
Sinds de inwerkingtreding van de Wet bestuur en toezicht in 2013 kent het Burgerlijk Wetboek in artikel 2:239 lid 6 een regeling die ervan uitgaat dat een bestuurder niet mag deelnemen aan de beraadslaging en besluitvorming indien sprake is van een tegenstrijdig belangsituatie. Deze bestuurder dient zich letterlijk terug te trekken uit de interne besluitvorming over deze rechtshandeling. Indien hierdoor geen besluit kan worden genomen (doordat er ten aanzien van alle bestuurders een tegenstrijdig belang geldt of doordat de vennootschap maar één bestuurder heeft), dan dient het besluit te worden genomen door de raad van commissarissen ofwel de algemene vergadering.
In de statuten kan van de wettelijke regeling worden afgeweken. Zo kunnen de statuten bepalen dat het bestuur, ondanks de aanwezigheid van een tegenstrijdig belang, desalniettemin het besluit zelf mag nemen. Deze uitzondering is voornamelijk van belang indien de vennootschap maar één bestuurder en enig aandeelhouder heeft, zodat het onpraktisch zal zijn om dezelfde persoon als enig aandeelhouder te laten besluiten over hetzelfde onderwerp.
De huidige regeling ziet op de interne besluitvorming ten aanzien van de beoogde rechtshandeling/transactie. De externe vertegenwoordigingsbevoegdheid blijft onaangetast, wat betekent dat een bestuurder ook ingeval van een tegenstrijdig belang de vennootschap ten aanzien van een derde mag vertegenwoordigen. Echter, indien de (interne) tegenstrijdig belangregeling niet juist is toegepast, dan zal dit leiden tot aansprakelijkheid van de betreffende bestuurder ten opzichte van de vennootschap zelf. In tegenstelling tot de oude regeling is hier sprake van een regeling met enkel interne werking.
Ondanks het ontbreken van een geldige interne besluitvorming, blijft een overeenkomst die deze bestuurder met een derde partij heeft gesloten met een wederpartij voor deze derde partij nog steeds geldig. Deze derde partij kan dus nog steeds nakoming vorderen van deze in de overeenkomst neergelegde afspraken.
De hierboven besproken wettelijke regeling zal in de toekomst – naast de B.V. en de N.V. – ook gaan gelden voor andere rechtspersonen zodra de Wet bestuur en toezicht rechtspersonen in werking is getreden (op 1 juli 2021). Vanaf dat moment dient de tegenstrijdig belangregeling ook in acht te worden genomen door bestuurders van bijvoorbeeld stichtingen en verenigingen.
Een kleine kanttekening kan worden gemaakt bij de uitvoering van deze regeling bij de stichting. Aangezien de stichting niet een ander orgaan hoeft te hebben dan (enkel) een bestuur, zou de toepassing van de besluitvormingsregeling ertoe leiden dat er überhaupt geen besluit over een tegenstrijdig belangsituatie kan worden genomen. Om deze reden bepaalt de wet dat het bestuur van een stichting – als er sprake is van een tegenstrijdig belang – de overwegingen die ten grondslag liggen aan het betreffende besluit schriftelijk dient vast te leggen. Ook voor de stichting geldt dat deze regeling in de statuten van de vennootschap kan worden uitgesloten.
In een eerdere blog schreven wij al meer uitgebreid over dit onderwerp. Ga naar blog Wet bestuur en toezicht rechtspersonen.