Update wetsvoorstel VBAR

06 maart 2025

Bij de kwalificatie van een arbeidsrelatie wordt géén vaste rangorde gehanteerd tussen de verschillende beoordelingsfactoren, waaronder het ondernemerschap van de werkende. Dat heeft de Hoge Raad recent bevestigd in een prejudiciële uitspraak, wat gevolgen kan hebben voor de Wet VBAR.

Ondernemerschap als relevante factor

Of een Uber-chauffeur een arbeidsovereenkomst met Uber heeft, hangt mede af van de vraag of deze chauffeur zich in het economisch verkeer als ondernemer manifesteert. Dit blijkt uit het antwoord van de Hoge Raad op prejudiciële vragen die het hof stelde in de zaak Uber.

Eerder bood de Hoge Raad in het Deliveroo-arrest al handvatten voor de kwalificatie van arbeidsrelaties. Een van de beoordelingsfactoren was het externe ondernemerschap. Dit leidde tot de vraag of dezelfde werkzaamheden voor dezelfde opdrachtgever anders kunnen worden gekwalificeerd, afhankelijk van het ondernemerschap van de werkende. Het hof vroeg de Hoge Raad om verduidelijking hierover.

Afwijking van advies advocaat-generaal

Advocaat-generaal (AG) De Bock bracht in september vorig jaar advies uit over deze kwestie. Zij stelde dat persoonlijke ondernemerscriteria slechts een beperkte rol spelen. Hoewel die persoonlijke ondernemerscriteria relevant kunnen zijn, zouden ze volgens haar niet doorslaggevend mogen zijn als op basis van andere criteria sprake is van een arbeidsovereenkomst. Volgens De Bock zou de kwalificatie vooral afhangen van de arbeidsrelatie zelf en minder van de persoon van de werkende.

De Hoge Raad wijkt in zijn uitspraak af van dit advies. Hij stelt dat een werkende met ondernemerschap niet per definitie een arbeidsovereenkomst heeft, terwijl een werkende zonder ondernemerschap dat wél kan hebben, zelfs als zij hetzelfde werk verrichten voor dezelfde opdrachtgever.

Gevolgen voor de Wet VBAR

De uitspraak heeft implicaties voor de voorgestelde Wet VBAR, waarin een vaste rangorde werd gehanteerd bij de beoordeling van arbeidsrelaties. In de toelichting op de wet werd ondernemerschap van de werkende niet als primair criterium gezien. De beoordeling richtte zich met name op de aard van het werk, de samenwerking binnen de organisatie en de economische risico’s en investeringen van de zelfstandige. Ondernemerschap werd pas meegewogen als de andere criteria geen uitsluitsel boden.

Conclusie

Deze uitspraak van de Hoge Raad benadrukt dat ondernemerschap een volwaardige en zelfstandige factor is bij de beoordeling van arbeidsrelaties. Dit kan een impact hebben op toekomstige regelgeving en op de manier waarop werkenden en opdrachtgevers hun samenwerkingsvorm structureren. Minister Van Hijum (SZW) heeft aangegeven de uitspraak van de Hoge Raad te betrekken bij het wetgevingstraject en zal de Tweede Kamer informeren over de gevolgen voor het wetsvoorstel. Uiteraard houden wij u op de hoogte over de ontwikkelingen.