Om starters en andere woningzoekenden meer kans te geven op de woningmarkt, kunnen gemeenten sinds 1 januari van dit jaar bepalen dat een eigenaar een woning gedurende de eerste vier jaar na aankoop daarvan niet zonder vergunning mag verhuren. Dit heet opkoopbescherming.
Gemeenten kunnen woningen aanwijzen waarvoor het opkoopverbod geldt. Zij kunnen woningen selecteren tot een bepaalde WOZ-waarde óf in een bepaalde buurt, wijk of postcodegebied. Ook kan de gemeente daarin nog onderscheid maken door bijvoorbeeld alleen appartementen of woningen met een minimale vloeroppervlakte aan te wijzen. De gemeenten moeten onderbouwen waarom zij deze woningen en buurten aanwijzen als gebieden waarvoor het opkoopverbod geldt.
Wanneer een gemeente gebruik wil maken van deze regeling, zal zij dit moeten opnemen in de Huisvestingsverordening.
Gemeenten kunnen uitzonderingen maken op het opkoopverbod, bijvoorbeeld voor nieuwbouwwoningen of voor woningen die voor een periode langer dan zes maanden voorafgaand aan de overdracht reeds verhuurd waren en in verhuurde staat worden overgedragen. Dan geldt het opkoopverbod niet. Het is wel toegestaan om woonruimten die onder het opkoopverbod vallen, aan directe familie te verhuren.
Als een woning met een verhuurvergunning opkoopbescherming wordt doorverkocht, moet de toekomstige eigenaar wederom een verhuurvergunning aanvragen. Het kan voorkomen dat deze niet opnieuw wordt verleend door de gemeente. Het is belangrijk om hier in het koopcontract rekening mee te houden.
In Amsterdam en Rotterdam is het opkoopverbod inmiddels ingevoerd. De verwachting is dat meer steden zullen volgen. In Leiden geldt (vooralsnog) geen opkoopverbod.
Een belegger die in strijd met deze regeling handelt, riskeert een bestuurlijke boete die kan oplopen tot € 21.750,00 per woning. Het is dus verstandig om bij een voorgenomen aankoop te onderzoeken of in de betreffende gemeente een opkoopverbod geldt.