Corporate & Commercial Litigation
Conservatoir beslag op Gazprom: staatsimmuniteit en de grenzen van internationale executie
De recente uitspraak van de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag (14 juli 2025, ECLI:NL:RBDHA:2025:12573) over de opheffing van conservatoire beslagen op Nederlandse vennootschappen van Gazprom, werpt een scherp licht op de grenzen van internationale geschilbeslechting en executie. De zaak raakt aan fundamentele vragen over staatsimmuniteit, de erkenning en tenuitvoerlegging van buitenlandse vonnissen, en de positie van (staats)bedrijven in internationale procedures. Dit artikel analyseert de juridische kernpunten van deze uitspraak en plaatst deze in het bredere kader van het contractenrecht en internationale litigation.
Achtergrond van het geschil
Twee Oekraïense bedrijven, Slavutich en Zhnyva, hadden in Oekraïne schade geleden als gevolg van het militair optreden van de Russische Federatie. De Oekraïense rechter veroordeelde zowel de Russische Federatie als Gazprom tot betaling van schadevergoeding, waarbij Gazprom werd aangemerkt als alter ego van de Russische staat. Met het oog op de tenuitvoerlegging van deze vonnissen in Nederland, werd conservatoir beslag gelegd op aandelen van Gazprom in Nederlandse vennootschappen.
Gazprom vorderde in kort geding opheffing van deze beslagen. De voorzieningenrechter wees deze vordering toe, waarbij de kernvraag was of de Nederlandse rechter rechtsmacht had om de Oekraïense vonnissen te erkennen en ten uitvoer te leggen, gezien de aan de Russische Federatie toekomende immuniteit van jurisdictie.
Staatsimmuniteit en de erkenning van buitenlandse vonnissen
Staatsimmuniteit is een internationaalrechtelijk beginsel dat inhoudt dat staten in beginsel niet onderworpen zijn aan het rechtsmacht van een buitenlandse rechter. Dit geldt ook voor handelingen die zijn verricht in de uitoefening van overheidstaken (acta iure imperii). De voorzieningenrechter oordeelde dat de Russische Federatie immuniteit van jurisdictie toekomt voor de handelingen die ten grondslag lagen aan de Oekraïense vonnissen. Cruciaal was dat Gazprom door de Oekraïense rechter werd vereenzelvigd met de Russische staat, waardoor de immuniteit van de Russische Federatie ook doorwerkte in de procedure tegen Gazprom.
De rechtbank verwees naar vaste rechtspraak van het Internationaal Gerechtshof (IGH) en de Hoge Raad, waaruit volgt dat het recht op immuniteit niet wordt doorbroken door de aard of ernst van de verweten gedragingen, zelfs niet bij ernstige schendingen van internationaal humanitair recht. De voorzieningenrechter achtte het daarom niet aannemelijk dat de Nederlandse rechter in een exequaturprocedure tot een ander oordeel zou komen.
Vereenzelviging en aansprakelijkheid van staatsbedrijven
Een bijzonder aspect van deze zaak is de wijze waarop de Oekraïense rechter Gazprom als alter ego van de Russische Federatie heeft aangemerkt. In het Oekraïense vonnis werd geoordeeld dat Gazprom en haar medegedaagden niet institutioneel onafhankelijk zijn van de Russische staat en als instrumenten daarvan fungeren. Dit leidde ertoe dat Gazprom hoofdelijk aansprakelijk werd gehouden voor schade veroorzaakt door de Russische Federatie. De voorzieningenrechter overwoog dat indien een partij uitsluitend op grond van vereenzelviging met een staat wordt veroordeeld, de immuniteit van die staat ook aan de orde is in procedures tegen die partij.
Opheffing van het beslag: belangenafweging en summierlijk oordeel
Op grond van artikel 705 Rv kan een conservatoir beslag worden opgeheven indien summierlijk blijkt van de ondeugdelijkheid van de vordering of indien het voortduren van het beslag niet gerechtvaardigd is. De voorzieningenrechter oordeelde dat de vorderingen van Slavutich en Zhnyva summierlijk ondeugdelijk zijn, nu de kans op erkenning en tenuitvoerlegging van de Oekraïense vonnissen in Nederland uiterst gering is vanwege de staatsimmuniteit. Het belang van Gazprom bij opheffing van het beslag woog zwaarder dan het belang van de beslagleggers bij handhaving, mede gezien het risico op waardeverlies van de aandelen en de energiezekerheid in Nederland.
Relevantie voor internationale handel en geschilbeslechting
Deze uitspraak onderstreept het belang van staatsimmuniteit als belemmering voor de tenuitvoerlegging van buitenlandse vonnissen tegen staten en hun (staats)bedrijven. Voor internationale handelspartijen en instellingen die in Nederland actief zijn, is het van belang te beseffen dat de mogelijkheden om buitenlandse vonnissen tegen staten of hun alter ego's in Nederland ten uitvoer te leggen, sterk worden beperkt door het immuniteitsbeginsel. Dit heeft directe gevolgen voor de verhaalsmogelijkheden bij internationale geschillen en de strategie bij contractuele en niet-contractuele aansprakelijkheidsprocedures.
Conclusie
De uitspraak van de Rechtbank Den Haag van 14 juli 2025 (ECLI:NL:RBDHA:2025:12573) bevestigt dat staatsimmuniteit een doorslaggevende rol speelt bij de erkenning en tenuitvoerlegging van buitenlandse vonnissen tegen staten en hun vereenzelvigde entiteiten. De zaak illustreert de grenzen van internationale executie in het Nederlandse contractenrecht en benadrukt het belang van een zorgvuldige analyse van immuniteitsvraagstukken bij internationale geschilbeslechting.
Meer informatie?
Wil je meer weten of heb je advies nodig? Neem dan contact op met het team Corporate & Commercial Litigation.