Verschillende gemeenten beogen met bestemmingsplannen met verbrede reikwijdte gebieden met functiemenging mogelijk te maken, waar bedrijven en woningen dichter op elkaar kunnen worden gesitueerd dan voorheen mogelijk leek te zijn. Daarbij dient echter zorgvuldig rekening te worden gehouden met de belangen van bestaande bedrijven.
De Crisis- en herstelwet maakt het mogelijk om vooruitlopend op de Omgevingswet te werken met globale bestemmingsplannen, waarin onder andere regels worden gesteld voor de gehele fysieke leefomgeving en wordt gewerkt met open normen, die worden ingevuld met beleidsregels.
Verschillende gemeenten beogen met dergelijke bestemmingsplannen met verbrede reikwijdte gebieden met functiemenging mogelijk te maken, waar bedrijven en woningen dichter op elkaar kunnen worden gesitueerd dan voorheen mogelijk leek te zijn. Daarbij dient echter zorgvuldig rekening te worden gehouden met de belangen van bestaande bedrijven, zo ondervond de gemeente Zaanstad.
Casus
Bij een uitspraak van 30 april 2019 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State het bestemmingsplan ‘Chw Hembrug e.o.’ van de gemeente Zaanstad geheel vernietigd. Kort gezegd oordeelde de Afdeling dat onvoldoende onderzocht is of de legaal bestaande bedrijfsvoering van fritesfabriek Frites uit Zuyd, door het stellen van geuremissie- en immissienormen in het plan ter bescherming van de nieuwe woningen, onevenredig wordt belemmerd. Omdat deze algemene regels gelet op het globale karakter van het bestemmingsplan op het hele plangebied van toepassing zijn, zag de Afdeling geen andere mogelijkheid dan het plan geheel te vernietigen.
Het bestemmingsplan voorzag in een gemengde bestemming, waarbinnen onder andere wonen, bedrijfsactiviteiten, detailhandel, horeca en creatieve industrie, media en entertainment werden toegestaan. De raad had op zichzelf wel nagedacht over de aanvaardbaarheid van het woon- en leefklimaat van de toekomstige bewoners en de belangen van de bestaande bedrijven. Zo werden de volgende bepalingen opgenomen in de algemene gebruiksregels:
Daarnaast werd, gelet op de te verwachten geuroverlast van de fritesfabriek, een planregel opgenomen, waarin kort gezegd op 1 meter uit de gevel van bedrijven moet worden voldaan aan een gestelde geurnorm. Op dezelfde wijze werd een geluidszone van 50 dB(A) rondom alle bedrijven in de regels opgenomen.
Oordeel
De Afdeling oordeelde allereerst dat de verhouding tussen de hierboven onder 2 en onder 3 genoemde regels onduidelijk is. Zo wordt in deze bepalingen geen onderscheid gemaakt tussen bestaande en nieuwe activiteiten. Evenmin is duidelijk of de legaal bestaande bedrijfsactiviteiten daarbij als nulmeting hebben te gelden en dat deze niet kunnen worden beperkt door de in de toekomst vergunde of bestaande woningen.
Met betrekking tot de geuremissienorm werd door de raad onvoldoende onderzocht welke gevolgen deze voor het bestaande bedrijf zal hebben, mede omdat bleek dat de bedrijfsvoering van de fritesfabriek anders was dan in het aan het plan ten grondslag gelegde onderzoek werd aangenomen. Hoewel door het rijksvastgoedbedrijf, de eigenaar van het door de fritesfabriek gehuurde pand, werd toegezegd dat de kosten voor het installeren van een actief koolfilter zullen worden vergoed, werd onvoldoende aannemelijk geacht dat met het plaatsen van zo’n filter aan de norm kan worden voldaan. Daarbij zal naar mijn mening ook rekening moeten worden gehouden met een zekere voor de toekomst noodzakelijke uitbreidingsruimte van bestaande bedrijven, zeker als bedrijven daarop wijzen.
Verweer
Door de fritesfabriek werd gewezen op de VNG-brochure bedrijven en milieuzonering 2009, waarin voor dergelijke bedrijven een richtafstand van 300 meter ten opzichte van een rustige woonwijk wordt gegeven. Het hele idee van de meer globale bestemmingsplannen en de omgevingsplannen onder de Omgevingswet, is nu juist dat de functies niet per perceel worden vastgelegd op basis van richtafstanden, maar dat regels worden gesteld, die een meer flexibele invulling mogelijk maken. Dat neemt echter niet weg dat rekening moet worden gehouden met de belangen van bestaande bedrijven.
Conclusie
Tot op zekere hoogte mag van deze bedrijven wellicht enige investering worden verlangd. Ik meen echter dat al snel van de ontwikkelende partijen of de gemeente verlangd kan worden dat dergelijke investeringen worden vergoed.
Tot slot wijs ik op het feit dat op dit moment het wetsvoorstel Wijziging van de Crisis- en herstelwet in verband met het versnellen van woningbouw en het faciliteren van duurzame ontwikkeling, zoals het verduurzamen van het energiegebruik (Transitiewet omgevingsrecht) in behandeling is bij de Eerste Kamer. Met dit wetsvoorstel wordt het mogelijk om de aanwijzing van gebieden waar een bestemmingsplan met verbrede reikwijdte kan worden vastgesteld per ministeriele regeling in plaats van bij algemene maatregel van bestuur (Bijlage bij het BuChw) te laten plaatsvinden. De verwachting is dat dan nog meer gebruik zal worden gemaakt van dit omgevingsplan avant la lettre.